"Kreunend draait Rohan zich om. Het dunne bedje onder hem kraakt. Hij wrijft de slaap uit zijn ogen. In het schemerdonker tuurt hij naar het bed van zijn vader en moeder. Het is leeg. De donkere nacht moet bijna voorbij zijn. Buiten hoort hij moeder rommelen. Daar is een heel klein keukentje. Zo te horen, kookt ze de rijst voor het eten. Er ligt een grote holle steen. Daarin maakt moeder altijd een vuurtje en dan zet ze de grote pan erop. Als Rohan het knetteren van de vlammen hoort, begint zijnmaag te knorren. Wat heeft hij een trek! (...)
Na het eten trekt Rohan zijn hemd aan. Zijn slippers vindt hij ergens in de hoek van de hut. Snel, snel, naar het dorp! Straks komt hij te laat! Net voordat hij de hut uit wil rennen, hoort hij moeders stem. “Rohan, vergeet je niet iets?” Verbaasd kijkt hij moeder aan. “O ja, natuurlijk”, hij moet een offer meebrengen voor het beeld."